Opinie — 09.08.2017

Ojos de agua

Door Corinne Heyrman

Beste water,

Ik ving je vanochtend in een druppel op mijn vinger. Dezelfde ochtend heb ik je doorgespoeld, opgedronken en heb me met je gewassen, in die volgorde. Maar het was het moment toen ik je op mijn vinger ving, dat ik bij je stilstond. We stonden samen stil. Het miezerde en dat vond ik niet erg. Het verfriste mijn ochtendkop.

Ik sta daar met jou op mijn hand en denk aan het gedicht van Wislawa Szymborska, waarin ze noemt wat er allemaal in zo’n druppel zit. Je bent de Kaspische Zee, als de Stille Oceaan, als het wolkje dat op zeven mei om drie uur ’s morgens in het jaar zeventienhonderdvierenzestig boven Parijs dreef. Er zijn niet genoeg monden om je namen te noemen. Dus noem ik je bovenaan deze brief ‘water’, maar je bent veel meer dan dat. Je bent de plek waar mensen, waaronder ik, hun eerste biertjes dronken. Je bent aantrekkelijk, we komen naar je toe. Mensen worden rustig van het kijken naar jou. Je op- en neergang, het wiegen van je golven tegen het staccato van de stad sust ons en zegt dat alles komt en gaat.
Je hebt huizen geblust, maar ook huizen meegesleurd, steden en bossen. Je hebt mensen gedoopt, je hebt mensen gedood. Je hebt in baden van grote koningen gezeten, maar je bent ook zeven keer herbruikt in het tinnen bad van een kroostrijk gezin. Je bent regen. Hard en koud, waardoor men zich samen met de verzekeraars door de haren krabt. Heel abrupt help je een langverwacht feest ‘in het water vallen’. Ja, je bent zelfs een gezegde. Je bent erfgoed, een mensenrecht en koopwaar geworden. Het toppunt is dat je zelfs het angstzweet op de voorhoofden van de mensen bent die zich zorgen maken over jouw toestand. Over je extremiteit die steeds maar toeneemt: enerzijds je hoosbuien en stormen, anderzijds je lange afwezigheid en bijgevolg de droogte.
Je bent niet zo transparant als je lijkt in de vorm van een druppel op mijn vinger, je bent troebel en complex. Je hebt een eigen willetje. Je gaat terug naar waar je ooit was, je bent sterk en ondoorgrondelijk.

tussentuin

Fotograaf: Tussentuin

De titel van deze brief is Ojos de agua, naar de naam van de woonboot van een man die ik sprak. Hij houdt veel van jou en verlangde al heel zijn leven om op een boot te wonen. Maar toen kreeg hij kinderen waarvoor hij wonen op een boot te gevaarlijk vond en daarna kreeg hij kleinkinderen. Hij is nu eind de zeventig en woont eindelijk op een boot. Hij is gelukkig. Maar genoeg over de titel en jouw benaming, zoals meestal wanneer ik een brief schrijf, wijd ik daar te lang aan. Ik zal tot de orde komen. Ik wil jou een aantal dingen vertellen en zal dat vanuit jouw gezichtspunt doen: de ogen van het water.

Als een wolk kijk ik uit op de stad. Ik zie een stratenplan in een zorgvuldig aangelegd rasterpatroon. Het is een stenige stad, met tegels en hoge gebouwen. Hier en daar een tuin of park. Een bezige stad. Bewoners en bezoekers gaan op en af de straten. Mensen gaan in snelle tred naar hun werk, joggen, kuieren, komen samen of gaan alleen. Als ik lang genoeg blijf hangen als wolk zie ik hen bouwen en verbouwen – want dat doen ze de hele tijd, en zie ik de stad een stukje groeien of krimpen.

Het heeft net geregend. Ik zie sommige straten blank staan, een meneer noemt ze de ‘pijnpunten van de stad’. Hij staat bij de metro-ingang en woont al 65 jaar in dezelfde wijk. Hij zag het gras geler, de bloemen droger en de parken kaler worden. “Dat laatste is het beleid,” zegt hij. Een leeg park is veiliger. “Maak er dan maar ineens een weiland van,” mompelt hij. Ik zie een vrouw uit haar voordeur komen, ze heeft een lege gieter bij. Ze loopt drie straten af naar de bloembakken op het plein die ze met de buurtvereniging zelf heeft aangelegd. Ze vraagt aan de groenteboer om water, hij heeft het te druk. De buurtvereniging is dicht. Het is de opticien die haar uiteindelijk aan water helpt. Ze geeft de bloemen water en loopt terug. Ze voelt zich de enige die om de bloemen geeft.
Twee huizen ernaast woont een man die sinds hij zijn ziekte elke nacht in bad gaat. “Anders kan hij niet slapen,” zegt zijn vrouw. Zij gebruikt elke ochtend het water om door te spoelen en geeft het aan de planten. “Mijn ochtendgymnastiek,” noemt ze het. Enkele huizenblokken verder woont een vrouw die sinds Willem Alexander het op de televisie tegen zijn kinderen zei, haar tanden korter poetst.

Op het centrale plein staat een politicus met een cameraploeg erbij. Hij geeft een interview over de milieuproblematiek in de stad. Het plein ligt vol tegels. “Mensen moeten hun tuinen zelf onderhouden,” zegt hij. Een beetje verder op het plein kijkt een jongen naar de lucht. Hij zit op een kleine fiets en mocht van zijn moeder tot aan het plein en terug. Hij kijkt uit naar de toekomst. Misschien krijgt hij wel een robot of wordt hij er zelf één. Misschien gaat zijn leven verder op internet of worden internet en leven één. Hij denkt even na. Hij is ook wel erg benieuwd naar een wereld zonder computers. Door de plassen naast het plein rijdt een auto. Daarin zit een koppel dat het moeilijk vindt om iets te doen. “Wij noemen het gemakzucht,” zegt de vrouw. Ze bloost een beetje. Een jonge man zit in een Thais restaurant naast het plein. Hij noemt zichzelf milieubewust en vindt het belangrijk dat er geen etensoverschotten zijn. Wanneer de groene curry op blijkt, wordt hij boos. “Die neem ik altijd,” zegt hij en hij neemt een hap van zijn rode curry. Iets verderop zit een jong meisje op een bank. Ze kijkt op haar telefoon. Ze geeft principieel niets om het klimaat. “Ik recycleer niet,” zegt ze stellig, “ik vind plastic zakken lelijk.”

In een gebouw enkele straten verderop, op een vergadering van de gemeente, zegt een medewerker dat het zo moeilijk is om een ramp te voorkomen, omdat mensen noodzaak nodig hebben om in actie te komen. “We moeten niet op het angstgevoel werken, maar op het positieve: het sociale en maatschappelijke aspect van een – al dan niet collectieve – tuin,” zegt hij. “Er zou een ramp bij de buren moeten gebeuren,” zucht een collega, “Als er niets gebeurt kunnen we miljoenen aan schade oplopen.” Ze knikken en werken verder aan een nieuwe subsidie. In een hoog flatgebouw woont een ouder koppel dat vindt dat je niet alle risico’s kan vermijden. Sommige problemen moet je accepteren en de man maakt daarop een mop over hun huwelijk. “Te veel doordenken maakt je gek,” zegt zijn vrouw. In de speeltuin in het park zitten twee meisjes op de schommels. Ze hebben het over een grote paraplu die ze zouden kunnen bouwen boven de stad en dat ze massaal regenwormen gaan kweken en uitdelen. Een man iets verderop in het park gelooft de toekomstige problemen niet. “Of ik zal het anders zeggen: het raakt me niet. Ik zie het wel komen,” zegt hij.

En het is net op dat moment, na die woorden, dat de wolk die ik ben openbreekt en regen wordt. Massaal veel regen. Vogels vliegen weg en mensen gaan schuilen. De politicus en de cameraploeg hollen het Thaise restaurant in, de meisjes en de man in een bushokje naast het park. Ik val en plens en de wind helpt me om touwen los te rukken en terrassen om te gooien. Het gaat erg snel en ik weet ook niet wat er gebeurt, alleen dat het heel groots en theatraal is. De sirenes zingen mee. Het zijn niet meer de sirenes van vroeger, die zeemeerminnen die verleidden en misleidden, nee, ze gaan nu hard te keer en ze slaan alarm. De stad is op een paar enkelingen na helemaal leeg. In de huizen gaan de mensen aan het raam staan en zuchten. Hun straat staat alweer blank. Ik blijf vallen. In café Leuk bestellen mensen een tweede laatste biertje en dan maar een derde. Ik kletter steeds harder. Iemand probeert te fietsen met een paraplu, maar die wordt al snel weggerukt. De fietser schuilt in een portiek. In de vergadering wordt gezegd: “Zie je wel.” Ik regen op de bodem en op sommige plekken kan ik door de bodem heen, net als de wormen zoek ik me een weg. Op tegels strand ik en kan niet verder. Ondergronds bots ik op een constructie die me verbaast: de rioleringen, de pijpleidingen samen met de andere bekabeling gaan als bloedvaten door de aarde heen. Het zit propvol in de grond, waar ik mijn weg door probeer te banen. Eens de regen opgehouden is en ik grondwater en boven de grond plassen geworden ben, komen de mensen terug tevoorschijn. Ze gaan weer verder waarmee ze gestopt waren. Verder met eten, schommelen, vergaderen, lummelen, interviewen, bouwen.

Ik vertel je dit, water, omdat ik je wilde laten weten hoe divers een stad is. Hoeveel oogpunten er zijn, zoals jij er ook veel hebt. Ik wilde jouw ogen zijn om je dat te tonen. En misschien heb jij een idee hoe we zouden kunnen samenwerken, wat er zou kunnen gebeuren. Door de vele jaren ervaring die je hebt als water – je hebt oorlogen en rampen doorstaan – stel ik me je voor als wijs, maar misschien weet je net als ik en de mensen om me heen ook niet goed wat er zal gebeuren en wat er moet gebeuren. En kom je de ene keer in opstand en ga je soms rustig liggen.

Ik wens je alle goeds,

Corinne.

 

Corinne Heyrman (1994) heeft deze brief aan het water geschreven vanuit haar rol als Chroniqueur van Duizel heeft Dorst op het Rotterdamse festival Duizel in het Park (2017).

Corinne, die vorig jaar afstudeerde aan de opleiding Woordkunst in Antwerpen, maakt theater en schrijft proza en essays. Ze vindt het belangrijk om als maker een verhouding aan te gaan met de maatschappij. Corinne is aangesloten bij het Literair Productiehuis Wintertuin te Nijmegen.