Opinie — 16.08.2016

Het sociale (on)gemak van een binnentuin

Door Joke van der Zwaard

Door de aanleg van een collectieve binnentuin kunnen de sociale relaties tussen de omwonenden verbeteren, maar ook verslechteren. Net zoals bij de fysieke kant hangt het resultaat af van een vakkundige en zorgvuldige omgang met de bestaande (sociaal-) ecologische infrastructuur.

‘Sociale cohesie’ is als beleidsdoel weer een beetje uit de mode. Er wordt tegenwoordig meer gesproken over ‘eigen verantwoordelijkheid’ en ‘tegenprestaties’. Toch is het idee niet verdwenen dat door een gezamenlijke aanpak van de woonomgeving, zoals het aanleggen, onderhouden en gebruiken van een collectieve binnentuin, de sociale relaties van de omwonenden zullen verbeteren. Door het samen plannen maken, aan iets werken en van het resultaat genieten leren mensen elkaar beter kennen; dat is het primaire voordeel. Mogelijk wisselen ze dan ook over andere zaken uit en daar komen dan misschien weer andere gemeenschappelijke activiteiten uit voort; dat is de bonusprijs.

Intensivering van de burenrelaties door een collectieve tuin kan echter ook sociaal ongemak met zich meebrengen, zo wist wijlen mijn vader uit eigen hovenierservaring al in 1974. In een interview met hem in het plaatselijk dagblad van Breda, dat gepubliceerd werd onder de titel: ‘Goeie buren gaan bij elkaar op de koffie via de voordeur en niet achterom’, vertelt hij hoe hij op dat gebied door schade en schande wijs is geworden. Van de enthousiaste opdrachtgevers voor een gemeenschappelijke tuin voor ‘twee onder één kap’ of ‘blokjes van vijf’ kreeg hij vaak al binnen een jaar het dringende verzoek om ergens een – liefst zo hoog mogelijke – afscheiding te maken. ‘Weg fraaie harmonische gemeenschappelijke tuin! En alsof dat op zichzelf al niet erg genoeg was, voelde ik me ook nog schuldig aan die ruzie. Ik had die mensen per slot van rekening in een plantsoen gezet in plaats van ze ieder een eigen tuin te geven. (…) Ik kan tal van voorbeelden geven van goede buren die ruzie met elkaar kregen omdat een te intensief contact achterom iemand op den duur ging irriteren.’

Verstandig afstand houden

25 jaar later, en voordat ik dit krantenartikel tussen mijn vaders spullen vond, trof ik dezelfde levenswijsheid aan onder portiekbewoners in Rotterdamse stadswijken. Goede buren nemen pakjes voor elkaar aan, lenen wel eens wat aan elkaar uit of helpen met het in elkaar zetten van een IKEA-kast. Ze groeten elkaar, houden korte gesprekjes en doen dat bij voorkeur in het portiek of op de stoep. Bij elkaar thuis koffie drinken is een vaag, en volgens sommigen riskant, grensgebied. Het enige wat je met elkaar deelt, is dat je toevallig naast elkaar woont, dus waar moet je het over hebben? En hoe vaak moet je dat dan doen? Vrienden ben je niet en kan je beter niet worden, want vrienden moeten ruzie met elkaar kunnen maken, en dan even afstand nemen, en dat kan met buren niet, daar zit je letterlijk aan vast. ‘Van vrienden leren we hoe belangrijk het is kritiek te leveren en hoe zwaar die te ontvangen, van buren leren we hoe belangrijk het is verdraagzaam te zijn en hoe moeilijk verdragen te worden’, zo onderscheidt vinexwijkbewoner/onderzoeker Pieter Hoexum (2015) buren en vrienden, geïnspireerd door Michel de Montaigne (1563). Hoewel bewoners van een portiekwoning meer irritante of niet voor hun oren bestemd intiem burengerucht horen dan bewoners van huizen zonder gemeenschappelijke trap, blijken de ongeschreven omgangsregels tussen buren in binnenstadswijken, buitenwijken en dorpen nauwelijks te verschillen (Vermey 2008). ‘Goede schuttingen maken goede buren’, heet het in straten met eigen voordeuren. En: ‘we overlopen elkaar niet.’ Daarnaast is een goede buur in alle omstandigheden iemand die in nood voor je klaar staat. Dan mogen even alle grenzen overschreden worden. Dat is de belangrijke uitzondering die de regel van het verstandig afstandhouden bevestigt.

De aanleg van een collectieve binnentuin is dus een – mogelijk riskante – ingreep in de bestaande sociale status quo. Dat is geen reden om het dus niet te doen, maar vraagt wel om een open en zorgvuldige aanpak. Zo zou het opknappen en vergroenen van een binnenterrein niet per sé moeten samenvallen met het (geheel) collectiviseren van dat terrein. Het is bijvoorbeeld niet slim om de bestaande tuinierders hun eigen tuin, en die van anderen die zij onderhouden, af te pakken. Dan straf je de mensen die tot dan toe op dit terrein verantwoordelijkheid hebben genomen, tenzij ze – bijvoorbeeld vanwege een zwakke gezondheid – blij zijn dat ze van die verantwoordelijkheid af zijn. Dat kan allemaal duidelijk worden uit gesprekken waarvan de eindconclusie niet van tevoren vaststaat.

tussentuin tuinieren

Fotograaf: Annet Delfgaauw

Het risico van teveel ‘sociale cohesie’

Wat wel min of meer van tevoren vaststaat, is dat uiteindelijk maar een deel van de bewoners van het blok zich praktisch met de binnentuin zal bezighouden. Mensen kunnen allerlei redenen hebben om niet mee te doen. Ze hebben geen zin, tijd, of voldoende conditie, ze willen in zijn algemeen afstand houden, er is onmin tussen deze en gene, ze hebben er geen fiducie in dat het iets kan worden, ze denken dat ze er geen verstand van hebben, onvoldoende Nederlands spreken om mee te doen of dat ze er als bovenbewoners niks mee te maken hebben, of… Het kan van alles zijn, dat zal niet allemaal boven tafel komen. Het realiseren en onderhouden van de tuin met een beperkte groep bewoners hoeft een breed gedeeld gevoel van eigenaarschap ook niet in de weg te staan, maar dat hangt wel af van de samenstelling van de ‘tuingroep’. Als de tuingroep (voornamelijk) bestaat uit een bepaalde subcategorie van bewoners, bijvoorbeeld hoogopgeleide dertigers, ouders met jonge kinderen, ‘Turken’, vrouwen of mannen, 65+’ers, of ‘witte Nederlanders’, dan gaat dat ten koste van de openheid en toegankelijkheid van de tuin voor anderen. In stadssociologisch jargon: dan is de kans groot dat het een parochiaal domein wordt in plaats van een publiek domein.

De – inmiddels al weer verdwenen – Tussentuin in het Oude Westen, waarbij ik zelf betrokken was, werd door sommige omwonenden bijvoorbeeld gezien als het domein van ‘de artistiekelingen’ of van ‘Nederlanders’. Dat klopte allebei niet letterlijk, en met het muziekprogramma trokken we een breder publiek, maar ik heb er wel van geleerd dat je de totstandkoming van zo’n groep niet aan het toeval, het zwaan-kleef-aan-proces, moet overlaten. Als je wilt dat een grote groep omwonenden zich eigenaar voelt van de tuin, en dat lijkt me voor het slagen van een binnentuin echt een voorwaarde, dan moet de tuingroep vanaf het begin een zo goed mogelijke afspiegeling van de diversiteit van de omwonenden zijn. Dat vraagt iets meer inspanning dan een briefje of mailtje rondsturen, of een stukje in de Buurtkrant of een facebookpagina, maar dat zijn sociale investeringen die zich later terugbetalen in betrokkenheid en een diversiteit aan ideeën, sociale kennis en vakmanschap. Een initiatiefgroep van gelijkgestemden wordt steeds homogener en daardoor geslotener, omdat mensen het te snel met elkaar eens zijn en daardoor een bepaalde richting uitgaan waardoor anderen niet meer kunnen aanhaken. Ook letterlijk. Er bestaan in Rotterdam binnentuinen waar alleen benedenbewoners een sleutel van hebben en die gesloten zijn voor kinderen. In de Tussentuingroep ontstond na drie jaar een hevig meningsverschil over het openknippen van de (prachtige) begroeiing van het hek, zodat passanten weer beter naar binnen konden kijken. Een heterogene startgroep wordt steeds heterogener, is de ervaring in Leeszaal Rotterdam West. Bezoekers en aspirant-vrijwilligers worden aangetrokken door de aanwezigheid van mensen van hun eigen soort, wat dat dan ook moge zijn, of door de diversiteit op zich. Door de onderling verschillen ontstaat er minder snel een vanzelfsprekende manier van doen en een incrowdsfeer (Specht & van der Zwaard 2015). En het blijft helderder waar de groep voor bedoeld is, namelijk de Leeszaal, of de tuin.

tussentuin

Fotograaf: Annet Delfgaauw

Kwaliteit en schoonheid

Ook kwaliteit zorgt voor verbondenheid en betrokkenheid. Smaken verschillen, de inrichting van een plek waar veel mensen zich thuisvoelen en in herkennen, vereist vakmanschap. De ontwerpen van Wolbert van Dijk (tuin) en Ruud Brugghe (podium) overtuigden zowel de sponsors als de aspirant-Tussentuinders, en later ook de bezoekers en de artiesten. De muziekprogrammeurs legden het advies van sponsors om zich te beperken tot amateurs uit de buurt naast zich neer en verrasten met programma’s met een bijzondere mix van impro en wereldmuziek uit het Oude Westen en de rest van de wereld. Een tuin heeft een belangrijke extra troef: natuur en schoonheid. In het eerste bestaansjaar van de Tussentuin was ik echt overdonderd door de vele warme woorden en complimenten die we spontaan van omwonenden en passanten kregen. Ik had zomaar gesprekken met mensen die ik in ruim dertig jaar nog nooit een groet had kunnen ontlokken. Een mooi ingerichte tuin, inclusief het werken daaraan, is niet alleen oogstrelend, maar blijkt ook hartstrelend te zijn. Dat is wat mij betreft de sociale bonusprijs van een zelfgemaakte mooie tuin.

tussentuin

Fotograaf: Annet Delfgaauw

 

Literatuur:
Hoexum, P. Kleine filosofie van het rijtjeshuis. Amsterdam, Uitgeverij Atlas Contact 2015.
Specht, M. & J. van der Zwaard, De uitvinding van de Leeszaal. Collectieve tactieken en culturele uitwisselingen. Amsterdam, Valiz*/Trancity 2015.
Vermeij, L. ‘Goede schuttingen maken goede buren.’ In: P. Schnabel, R. Bijl & J. de Hart (red) Betrekkelijke betrokkenheid. Studies sociale cohesie. P.113-135. Den Haag, SCP 2008.
Joke van der Zwaard is zelfstandig onderzoeker/schrijver over rondkomen, vooruitkomen en samenleven in sociaal gemixte stadswijken. In haar eigen wijk, het Oude Westen in Rotterdam, is ze mede-initiatiefnemer van de Tussentuin en Leeszaal Rotterdam West.

Save